…

Het Leersteundecreet : de geit en de kool gespaard?

De inkt van de handtekening onder zijn benoeming was amper droog toen Ben Weyts, Vlaams minister van Onderwijs, kordaat aan de pers verkondigde dat hij van plan was om het ‘M-decreet’ af te schaffen. Over wat er in de plaats van dit verguisde decreet zou komen, moest hij nog wat nadenken.

Toegegeven, corona was een spelbre­ker. Maar het was wachten tot de zo­mer 2021 voor we zicht kregen op wat de onderwijsminister in petto had voor leerlingen ‘met specifieke onderwijs­noden’. Het M-decreet zou vervangen worden door een ‘Leersteundecreet’. Alle onderwijsbetrokkenen, ook Gezin en Handicap, kregen de kans om op een conceptnota ‘leersteun’ te reflec­teren.

Geen ambitie

‘Veel scholen weten niet eens welke re­denen ze allemaal kunnen inroepen om leerlingen te weigeren’ (De Standaard, 28/6/2021); ‘Ouders kiezen er dikwijls voor om hun kind met een beperking in het gewone onderwijs te houden. Maar soms is dat eenvoudigweg niet moge­lijk …’ (VRT, 28/6/2021). Met dergelijke uitspraken bij de lancering van de conceptnota Leersteun, vertrouwden wij er niet op dat de onderwijsminister vastberaden werk zou maken van kwa­liteitsvol onderwijs voor élk kind in een school om de hoek. Maar wij hadden hoop en gingen er van uit dat minister Weyts de stevige pleidooien van talrijke organisaties voor een inclusief onder­wijs niet naast zich neer zou leggen.

Dus wachtten wij vol spanning op het ontwerpdecreet Leersteun. De Vlaamse regering keurde dit net voor de zomer­vakantie goed. Helaas missen wij ook nu weer een resolute keuze en een am­bitieus plan voor één inclusief onder­wijssysteem. Anno 2022 mogen wij van onze minister van onderwijs dus nog altijd geen duidelijke langetermijnvisie, geïnspireerd door het VN-verdrag van gelijke kansen voor personen met een handicap, verwachten. Bedroevend! Beschamend!

Doorbreek de vicieuze cirkel

Zo blijven wij rondjes lopen! Zolang leerlingen met specifieke onderwijsno­den en hun ouders er niet op kunnen vertrouwen dat zij in het gewoon onderwijs de nodige ondersteuning krijgen, blijven zij kiezen voor het buitengewoon onderwijs. Dus groeien daar de wachtlijsten en kiest de minis­ter om de beschikbare middelen in te zetten voor versterking en groei van dit buitengewone onderwijscircuit. Ten koste van een versterking van de ondersteuningsmogelijkheden in het gewoon onderwijs. Daardoor hebben leerlingen en hun ouders vaak geen andere optie dan te blijven kiezen voor het buitengewone onderwijscircuit.

Meer dan ooit hebben wij nood aan een moedige minister van onderwijs om deze vicieuze cirkel te doorbreken. Die moed toont Minister Weyts niet. Onze huidige onderwijsminister wil zowel de geit als de kool sparen. Toe­gegeven, wij lezen dit ontwerpdecreet met onze bril. Die van leerlingen met een handicap die alle kansen moeten krijgen om zich voor te bereiden om een rol in onze samenleving op te ne­men. Dat een superdiverse samenleving nu eenmaal een feit is, lijkt onze onder­wijsminister eerder te ontkennen dan te omarmen.

Nog vele vraagtekens

Hoewel we in het ontwerpdecreet Leersteun ook positieve zaken lezen, vonden we na grondige lezing enkele zaken in het ontwerpdecreet die we willen aankaarten bij het beleid. Gelukkig kreeg Gezin en Handicap de kans om mee te werken aan meerdere adviezen rond dit ontwerpdecreet en werkte vooral mee aan het advies van NOOZO. Ons ‘korte’ standpunt maken we ook bekend in Handiscoop. Ons uitgebreide standpunt met al onze belangrijkste bedenkingen zetten we graag even op een rijtje:

  • Er wordt een ‘onafhankelijke’ commissie opgericht met experten en onderwijsmensen om advies te geven (tegen juni 2024) over de evolutie naar inclusief onderwijs en de rol van het gewoon en buitengewoon onderwijs. Enerzijds stellen we ons de vraag wie er in deze commissie zal zetelen. Zullen er voldoende personen met inclusie-expertise worden betrokken? Krijgen ook leerlingen en ouders de kans om een inbreng te doen? En wat beoogt men juist met dit advies? Welk statuut heeft dit advies? Is dit bindend? Anderzijds vinden we dat zo’n commissie te laat komt. Moest deze haar werkzaamheden al niet afgerond hebben vooraleer de lijnen van het leersteundecreet werden uitgezet? Bovendien hebben in het verleden al zoveel ‘experten’ zich uitge­sproken over inclusief onderwijs, vaak ook na degelijk onderzoekswerk. Wat kan daar nog aan toegevoegd worden? Komt dit advies bovendien niet rijkelijk te laat als het de bedoeling is het Leer­steundecreet in de praktijk te brengen vanaf het schooljaar 2023?
  • Nergens in het (ontwerp)decreet vinden we een coherente langetermijnvisie over een volwaardig inclusief onderwijs en de stappen die hiervoor moeten gezet worden. Meer nog. Als dit ontwerpdecreet in de praktijk zal gezet worden, vrezen wij zelfs dat we stappen terug zetten i.p.v. vooruit.  Wat in strijd is met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In het ontwerpdecreet is er sprake van een ‘progressieve realisatie van inclusief onderwijs’ en ‘verder werken aan een draagvlak’. Om Inclusief Onderwijs te realiseren kunnen we echter niet blijven wachten op een draagvlak. Iedereen weet dat grote veranderingen, nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs steeds op weerstanden botsen (bijv. van de vakbonden). Voor ons is het VN-verdrag ook voor het item onderwijs richtinggevend en duidelijk.
  • Het is belangrijk om informatie over leersteun op een laagdrempelige en ‘niet-gekleurde’ manier bij ouders te krijgen. In de toekomst zouden ouders voor deze info terecht moeten kunnen bij het leersteuncentrum (informatiepunt) of bij de school. Wij vrezen echter dat de geboden informatie dan gekleurd of niet op maat van ouders zal zijn. We zien hier eerder een rol weggelegd voor bijvoorbeeld ouder- en belangenverenigingen.
  • Voor ons moet een leersteuncentrum bovendien meer zijn dan enkel een ‘informatiepunt’. Ouders moeten bij het leersteuncentrum ondersteuning en een bondgenoot kunnen vinden in hun zoektocht naar een inclusief traject voor hun kind. Ouders moeten weten waar ze terecht kunnen voor ondersteuning en bemiddeling.
  • Als ouders niet akkoord zijn met de keuze van een school voor een bepaald leersteuncentrum of een bepaalde leerondersteuner of als de ondersteuning moeilijk loopt, moeten zij ergens terecht kunnen. Waar kunnen ze terecht? Wie kan er dan bondgenoot zijn voor ouders? Elk leersteuncentrum moet een klachtenprocedure voorzien. maar kunnen ouders er met bovenstaande zaken terecht? Is het niet beter om hiervoor een externe, onafhankelijke (en laagdrempeligere) instantie op te richten? Nu moeten ouders met klachten over het leersteuncentrum bij het leersteuncentrum zelf terecht.
  • We vinden het een goede zaak dat een leersteuncentrum, naast bijv. handicapspecifieke expertise, ook de nodige inclusie-expertise moet ontwikkelen en delen. Maar wie zal hiervoor aangetrokken of ingeschakeld worden? Welke profielen? We stellen ons de vraag of deze expertise enkel te vinden is binnen het Buitengewoon Onderwijs. Ligt hier geen rol weggelegd voor het Steunpunt voor Inclusie of de lerarenopleidingen? Bovendien vragen we ons af hoe men gaat monitoren dat een leersteuncentrum wel degelijk expertise heeft op dit vlak.
  • We stellen ons ook vragen bij het ‘mandaat’ van de leerondersteuner. Hoe zal deze zich kunnen positioneren in een schoolteam, ten aanzien van ouders,… Wat mag hij doen? Momenteel zijn er erg grote verschillen in hoe scholen omgaan met ondersteuners. Hoe kan je garanderen dat elke leerondersteuner volwaardig zijn rol kan uitoefenen? Niet enkel op leerlingniveau, maar de ondersteuning moet ook leerkracht- en schoolgericht ingezet kunnen worden.
  • Wij betreuren dat het ontwerpdecreet vaak vaag blijft over een effectieve betrokkenheid van leerlingen en ouders. Zo is in de leersteunraad van een leersteuncentrum, naast vertegenwoordigers uit elke aangesloten school, ook een vertegenwoordiging van ouders ‘mogelijk’. We vinden dit te zwak geformuleerd. Oudervertegenwoordiging zou ‘verplicht’ moeten zijn, niet enkel ‘mogelijk’.
  • Elke nieuwe aanvraag voor leersteun moet binnen de week beantwoord worden. Op zich vinden we het goed dat er snel op de bal gespeeld wordt zodat ouders en leerlingen niet lang moeten wachten op leersteun. Anderzijds stellen we ons de vraag of dit realistisch is. Dat er binnen de eerste week contact wordt opgenomen is alvast positief. Maar anderzijds vragen we toch om er over te waken dat het opstarten met leersteun op een kwaliteitsvolle, procesmatige manier verloopt en dat dit proces bijv. niet stilvalt na een eerste (verplicht) gesprek.
  • We betreuren dat er niet is gekozen voor een heel andere visie op ondersteuning van leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte. Helaas blijft men vasthouden aan het opdelen van leerlingen in ‘types’. Men lijkt zelfs nog extra types te creëren door de groep van hoogbegaafden en leerlingen met EMB (ernstig meervoudige beperkingen) er expliciet uit te lichten. Waarom kiest men niet voor een principe als ‘UDL’, universal design for learning’, dat in landen rondom ons furore maakt? Dit principe gaat ervan uit dat wanneer een (leer)omgeving aangepast is aan een zo ruim mogelijke groep mensen er veel minder nood is aan aanpassingen.
  • In het ontwerp van decreet vinden we nergens een explicitering over hoe scholen die meermaals oordelen dat aanpassingen onredelijke zijn zich dan wel moeten versterken in het organiseren van onderwijs voor leerlingen met een IAC (individuele aangepast curriculum). Hoe wordt dit gemonitord? Zal er worden op toegekeken dat deze scholen een volgende leerling met een IAC niet zomaar weer weigeren? En wat als ze dit toch doen?
  • Op zich vinden we het positief dat men formuleert dat het buitengewoon onderwijs actief moet inzetten op een overstap van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs. Wij vrezen echter dat dit in de praktijk weinig gerealiseerd zal worden, om verscheidene redenen. Ten eerste vragen we ons af welke school zal geneigd zijn om actief mee te werken aan een kleiner leerlingenaantal in hun school voor buitengewoon onderwijs?  Ten tweede hapert het systeem om een ‘gemeenschappelijke taal’ te vinden voor het toepassen van het IAC, zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. We weten immers dat het buitengewoon onderwijs niet staat te springen om met deze IAC’s aan de slag te gaan (‘autonomie van de werkwijze van het Buitengewoon Onderwijs’). Bovendien lijken de IAC’s ook niet zomaar compatibel en transfereerbaar te zijn. Waar bijv. het IAC in het gewoon onderwijs vertrekt van de eindtermen, vertrekt het IAC in het buitengewoon onderwijs in de eerste plaats van de ontwikkelingsdoelen. Eindtermen en ontwikkelingsdoelen zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken. Ongelijkheid in taal blijft dus.
  • Leerlingen met een IAC in het gewoon basisonderwijs kunnen ook maximaal halftijds de lessen volgen in het buitengewoon onderwijs, maar ze hebben dan geen recht op leersteun in het gewoon onderwijs. Dit is voor ons niet aanvaardbaar. Zonder leersteun dreigt dit een maat voor niets te worden.
  • Indien er specifieke expertise nodig is kan een leersteuncentrum ad-hoc samenwerken met een ander leersteuncentrum rond een specifieke casus indien ze zelf onvoldoende expertise bezitten. We zijn blij dat dit steeds in samenspraak met ouders dient te gebeuren en dat dit ook kan op vraag van ouders. Wanneer ouders immers van mening zijn dat een leersteuncentrum niet over voldoende of niet over de juiste expertise beschikt  of wanneer zij bijv. zelf de keuze maken voor een bepaalde therapie (en specifieke deskundigheid hieromtrent) moet er gehoor worden gegeven aan deze vraag. Dit zou zelfs een recht moeten zijn voor ouders. Maar wat als ouders niet betrokken worden en deze keuze niet kunnen maken? Dan moeten ze toch ergens een klacht kunnen indienen. Wanneer er voor een leerling bovendien zeer specifieke kennis nodig is om aan de concrete ondersteuningsvraag te voldoen en deze expertise niet (onmiddellijk) te vinden is in een andere leersteuncentrum, moet het mogelijk zijn om deze expertise ook te gaan zoeken buiten de leersteuncentra, bijv. bij zelfstandige therapeuten,…
  • Specifieke leersteuncentra voor leerlingen in type 4,6,7 kunnen enkel vanuit een school voor buitengewoon onderwijs opgericht worden en dus niet als zelfstandige instelling. Dit is een gemiste kans. Hiermee lijkt men ervan uit te gaan dat specifieke expertise omtrent leerlingen van deze types enkel te vinden is in het buitengewoon onderwijs. Op welke manier kan men dan waarborgen dat ook specifieke expertise kan ingezet worden die niet te vinden is in scholen van buitengewoon onderwijs? Bijv. voor specifieke therapieën of bij instanties met een expliciete expertise zoals MODEM,…
  • In heel het ontwerp van decreet worden er veel te weinig linken gelegd met het domein van Welzijn.
  • Wanneer scholen een leerling weigeren op grond van het ‘niet redelijk zijn’ van de aanpassingen en ouders hiermee niet akkoord zijn, kan de hulp ingeroepen worden van een ander CLB. We stellen ons echter de vraag of een ander CLB een voldoende onafhankelijke instantie is. Zal een CLB ingaan tegen het advies van een collega CLB? Bovendien weten we dat ouders die zich onheus behandeld voelen door ‘een’ CLB niet zomaar vertrouwen zullen stellen in een ander CLB. Maakt men hier niet beter de keuze voor een andere – echt onafhankelijke en niet-gekleurde – instantie?
  • Leersteuncentra mogen scholen weigeren omwille van afstand. Op zich is het een goede zaak dat men maatregelen neemt om de verplaatsingstijd van ondersteuners te beperken. Anderzijds vinden we het belangrijk dat het gewaarborgd wordt dat wanneer er zeer specifieke kennis nodig is om tegemoet te komen aan een bepaalde ondersteuningsvraag (bijv. voor SMOG) en deze slechts in bepaalde leersteuncentra (wat verder gelegen) aanwezig is, afstand geen reden kan zijn om deze ondersteuning niet te bieden.
  • Bij doorlichting van de leersteuncentra door de inspectie moet de samenwerking met en de betrokkenheid van leerlingen en ouders een van de kwaliteitscriteria zijn. Dit moet tevens terug te vinden zijn in het referentiekader voor kwaliteitsvolle leersteun.
  • We blijven bezorgd dat elke leerling wel de ondersteuning/leersteun zal krijgen die hij/zij nodig heeft. Dit kan enkel met de inzet van de nodige financiële middelen. Onvoldoende financiering kan enkele leiden tot onvoldoende leersteun. Zonder extra budget lijkt het ons moeilijk om leersteun in goede banen te leiden.
  • We vragen om een juiste communicatie over de hervorming van het leersteundecreet. Stemmingmakerij moet vermeden worden en foute berichtgeving over het inschrijvingsrecht – dat nog steeds gehandhaafd blijft! – moet worden rechtgezet.

En nu?


Momenteel buigen verschillende advies- en andere groepen zich over dit ontwerpdecreet. Ook Gezin en Handicap werkt intensief mee. Binnen enkele weken spreekt het Vlaams Parlement zich hierover nog uit. Bedoeling is dat het Leersteundecreet in het schooljaar 2023-2024 in voege gaat.

Gezin en Handicap blijft de nieuwe ontwikkelingen en de volgende stappen naar dit nieuwe decreet op de voet opvolgen. We doen ons best om de belangen van ouders en leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te behartigen en vooraan op de agenda te krijgen.

Wens je ook als eerste geïnformeerd te worden over alle nieuwe ontwikkelingen inzake dit leersteundecreet? Schrijf je dan hier in op onze nieuwsbrief.